Half september 2014 heb ik de Peugeot D4A binnen gezet in verband met het loslaten van de lak en roestvorming op blanke delen metaal. Eerst wilde ik eens kijken hoe die lak er het gemakkelijkst af gaat. Ik begon met een electrische excentrische schuurmachine met korrel 80, maar dat slibte snel dicht door de wrijving en doordat de oude lak warm werd en begon te stropen. Daarom stapte ik over op een slijptol met staalborstel erop. Dit ging een stuk beter. Eerst steeds een deel borstelen en naschuren voor de hechting. Daarop rolde ik vervolgens hechtprimer voor blank metaal. Deel voor deel werd geborsteld, geschuurd, gegrond en afgelakt.
Ik was er snel over uit welke kleuren de D4A moest krijgen. Het dak moest wit/crème worden en de rest RAL 7016, donkergrijs, de originele kleur die onder de lichtblauwe verf zat. Maar ik wilde er een leuke, vrolijke bus van maken. Een bus die eigenlijk zo uit Parijs komt qua uiterlijk, stijl, kleuren en uitstraling van vroeger. Deuken, roest en gaten: allemaal geen probleem. Een service-auto van de lokale garage. Maar ja, hoe pak je zoiets aan?
Gelukkig kreeg ik hulp aangeboden van Koen Beekmann, art-director bij Helder (communicatie en merkbeleving). Koen is een kundig photoshopper en een creatief ontwerper. We gebruikten het jaren ’30 logo dat op het instructieboekje van de Peugeot 402 staat als basis voor een Peugeauto-logo. Heerlijk om zo’n ontwerp te zien. Koen werkte wat losse ideeën uit, allemaal leuk, mooi en keigaaf! Aangezien ik nog druk was met schuren, gronden en lakken, was er geen haast mee. Zo konden we rustig alles uitdenken. Ik mailde de blueprints van het ontwerp naar Koen. Hij paste ze aan tot een originele D4A met schuifdeur alias Fourgon Tôlé à Porte Laterale. Dat laatste klinkt veel beter dan schuifdeur toch? Nu kon Koen het originele ontwerp intekenen. Verhoudingen en verdelingen kwamen mooi in beeld. Daardoor werd ook meteen duidelijk welke ontwerpen het niet gingen worden. Op papier is zoiets geweldig, maar wat als je het in het echt gaat maken? Erg spannend allemaal.
We besloten om er geen stickers op te gaan plakken, dat kan echt niet in 1956. Dus gewoon echt met kwast en roller. Maar hoe ging dat vroeger? Gewoon uit de hand? Koen’s ontwerp was een beetje heel erg uit de hand gelopen. Om dat allemaal uit de hand te schilderen, zou weken kosten. Daarom lieten we het ontwerp omzetten naar mallen. Het mooie is dat Koen de bus en het ontwerp niet in het echt heeft kunnen bekijken. Alles is aan de hand van foto’s en tekeningen gemaakt. Dat zegt wel wat over zijn vakkennis. Half december 2014 werden de eerste mallen geplakt. De kleuren moesten blauw, geel en crème zijn, en dan al een beetje verschoten en vaal. We kozen bewust voor matte lak. De donkere kleur grijs heb ik met een Scotch Brite (schuurspons) geschuurd voor de hechting van de eerste laklaag. De lak heb ik aangebracht met een rollertje. Even laten drogen tot de lak niet meer plakt, maar nog wel zacht is. Nu kon ik de eerste mal verwijderen. Er werden referentiepunten opgeplakt, zodat de tweede mal perfect op de juiste plek viel. De tweede set mallen werd een week later aangebracht. De andere kleuren werden weer ingerold. Nu was het effect pas goed te zien, omdat er een soort schaduw aan de hoofdletters van het woord Peugeauto is gemaakt. Dus geen verschuiving, maar een compleet andere mal en vorm. Het resultaat was geweldig! Ook het grapje op het logo achterop. Bij veel oude Franse bedrijfswagens zie je opschriften als ‘NORD’, ‘SEINE’, ‘S&O’, ‘EURE’ of ‘Côtes du Nord’. Wij kozen voor ‘NORD’ voor Noord Brabant, NORD Paris. Achterop ook ‘NORD’ maar met ‘Gar ste’, afgeleid van garagist . En niet van ‘Gare du Nord’ wat er ook op lijkt .
De raamrubbers en deurrubbers kocht ik op de Oldtimerbeurs in Rosmalen. Voor de achterdeurtjes moest ik nog iets passend zoeken. De verlichting was destijds vrij eenvoudig uitgevoerd. Dus geen richtingaanwijzers, alleen maar Marchal-armpjes aan de zijkant. Er werden bij dit type later lampjes bijgeplaatst voor de knipperlichten. Ik vond dat erg storend omdat de achterkant mooi origineel en rustig was. Dus kocht ik nieuwe achterlichtunits met een rood en een oranje deel. Ik monteerde een dubbele lamp in het rode deel voor remlicht en gewoon licht, in het oranje deel kwamen de knipperlichten. De originele reflectoren uit 1956 heb ik vervangen door nieuwe. Vooral veiliger in de avonduren met die lage snelheid.
De D4B kreeg destijds richtingaanwijzers van de 403. Dat vond ik ook een mooie oplossing voor de D4A. Ook hierin heb ik dubbele lampen gemonteerd voor stadslicht en richtingaanwijzers. Omdat er nu een knipperautomaat is gemonteerd, zouden de Marchal-armpjes ook mee omhoog en omlaag gaan. Dit voorkom je door 2 knipperlicht automaten te monteren na de schakelaar. Je schakelt dan de linker- of rechterarm gewoon in en de rest gaat wel knipperen. Ik vond nog een setje Cibië koplampen, natuurlijk met gele lampen erin. De wisserarmpjes heb ik aangepast, zodat er 404-wissers op kunnen. Zo is het toch nog oud, maar wel een stuk beter .
Volgende keer deel 3,over de techniek en de RDW .